|
|
|
Heiligen der Laatste Dagen beschouwen zichzelf als een volk opgedragen
en gemachtigd om Gods werk ten uitvoer te brengen. Bijbelse symboliek
over het priesterschap verschaft ons een taal waardoor een dergelijk begrip
word uitgedrukt. In de tempel word door mannen en vrouwen een eeuwenoud
patroon gevolgd om priesters te wijden (Exodus 29:
4-9). Ze worden gewassen en gezalfd, dragen ceremoniele kleding,
en begeven zich door een voorhang in de tempel. Dergelijke priesterlijke
riten symboliseren dat de deelnemers hun leven hebben toegewijd om God
te dienen en werden begiftigd met geestelijke macht in de bediening van
het evangelie.
Ook door de gebeurtenissen rond de herstelling van het priesterschap
beseffen heiligen der laatste dagen dat we als kerkgenootschap geroepen
zijn de arbeid van Gods dienstknechten en dienstmaagden voort te zetten
zoals in bijbelse tijden. Volgens HLD overleveringen ontving Joseph Smith
de sleutelen tot het priesterschap van Johannes de Doper; Petrus, Jakobus
en Johannes; van Mozes en Elias; en van Gabriel en Rafael en andere engelen
(LV 13:1; 27:12-13; 110:11-16; 128:20-21).
Heiligen der Laatste Dagen worden door hun geloofstraditie uitgenodigd
zichzelf te beschouwen als mede-werkers van engelen, profeten en apostelen.
Hun zending is de onze: bekering prediken, het evangelie verkondigen,
bannelingen bijeen vergaderen, alle geslachten des tijds tot zegen zijn,
het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen
tot hun vaderen (Maleachi 4:6). De verkondiging
dat het priesterschap is hersteld is een verkondiging dat de God van de
Bijbel ook hedentendage door ons werkzaam is. Gods macht manifesteert
zich door ons dienstbetoon; een scheppende en verlossende macht.
The Priesthood Is Restored (Children's
Songbook 89) |
I Will Be Valiant (Children's
Songbook 162) |
The priesthood once
again extends its power
to teach and serve mankind throughout the world. . . .
The gospel light shines forth anew to bless the lowly earth.
James Ira Young and
R. Whitney Groo, Jr.,
And It Came to Pass (1964) |
|
John Taylor: To restore
creation to its pristine excellency and to fulfil the object of
creation. . . is the design and object of the establishment of the
priesthood on the earth in the last days. It is for the purpose
of fulfilling what has not heretofore been done—that God's
works may be perfected . . . and that, in conjunction with the eternal
priesthood in the heavens (who without us, nor we without them,
could not be made perfect), we may bring to pass all things which
have been in the mind of God . . .
|
The Gospel Kingdom
(Salt Lake City: Improvement Era, 1941), 131 |
Wilford Woodruff:
We have conferred upon us the eternal Priesthood, by which our Heavenly
Father has created all worlds and redeemed all worlds and has performed
all His works from eternity to eternity.
|
Journal of Discourses
23:329 |
B. H. Roberts: Truly
the dawning of a brighter day has arisen majestically on the world!
The dawn of that day began when God . . . announced the incoming
of the Dispensation of the Fullness of Times, in which should be
gathered together all things in one, even in Christ, whether they
were things in heaven, or things on earth. . . . The direct result
of the dawning of that brighter day has been the restoration of
the holy Priesthood of God—the power of God given to man,
by which man may co-operate with Gods and angels in bringing to
pass the purposes of Jehovah.
|
Conference Report, October
1903, 97 |
John A. Widtsoe: The
life and vitality of the Church are drawn from the Priesthood with
which the Church has been endowed.
|
Improvement Era,
April 1938 |
Theodore M. Burton:
With the restoration of the gospel in our day also came a restoration
of the priesthood, a restoration of priesthood blessings, a restoration
of priesthood ordinances, a restoration of priesthood responsibilities;
for the chosen people were chosen to give service to others, to
assist those who needed help and to render aid to those who cannot
help themselves. This is why they were chosen—to be the servants
and handmaidens of God.
|
BYU Speeches of the
Year, 1966, 7 |
|
|
|