|
|
|
In de leerstelling van redding voor de doden zien we Gods eerlijkheid
en vrijzinnigheid bevestigd; ze weerlegt de dreiging van eeuwige verdoeming
voor mensen die niet aan bepaalde religieuze voorwaarden voldoen voordat
hun aardse tijdstoedeling voorbij is: de "heidenen", de "verlorenen",
enzovoort. In tegenstelling daarmee gaat onze geloofstraditie er vanuit
dat de geestelijke reis van de mens voorbij dit leven wordt voortgezet.
De doden nemen toe in begrip en karakter; ze kunnen een andere religie
gaan aanhangen.
Dit is een visie die de hoop biedt dat de onafgemaakte zaken in ons leven
geen afgedane zaken zijn. De dood ontneemt ons niet de mogelijkheid tot
vergeving en verzoening. De leer van de redding van de doden, in samenhang
met die van de verzegeling, is een verzekering dat het verlies van onze
geliefden niet permanent is. Onze Hemelse Ouders blijven onophoudelijk
bij ons.
Het plaatsvervangend werk voor de doden kan mogelijkerwijs aanstootgevend
zijn omdat het lijkt in te houden dat een leven dat niet binnen de HLD
kerk wordt afgesloten, op de een of andere manier onvoldoende zou zijn;
een zaak die van ons uiterste gevoeligheid vereist. Het is echter ook
zo dat familiegeschiedenis en tempelwerk een positieve uitwerking hebben
als het gaat om het versterken van een gevoel van erfgoed, van het verbonden
zijn aan degenen die ons voorgingen en aan al hun nakomelingen
(LV 2:1-2). We zien onszelf in een samenwerkingsverband met onze
geliefden die ons voorgingen, een verbondenheid die allesomvattend is
in tijd en ruimte (LV 128:15; 22-23). We leren
dat ieder leven van oneindige betekenis is. Ieder mens maakt geschiedenis;
ieder mens vindt zijn of haar plaats in de geschiedenis. Geen enkel leven
mag in de vergetelheid raken.
Some things must wait; life isn't long enough.
Some dreams must wait to come true. . . .
There's never enough time,
and that is why I'm glad we go on forever.
Carol
Lynn Pearson, My Turn on Earth (1977) |
|
Brigham Young: If
[parents] conduct themselves towards [their children] as they should,
binding them to the Lord by their faith and prayers, I care not
where those children go, they are bound up to their parents by an
everlasting tie, and no power of earth or hell can separate them
from their parents in eternity; they will return again to the fountain
from whence they sprang.
|
Discourses of Brigham
Young (Salt Lake City, Deseret Book, 1954), 208 |
John Taylor: Elijah
has appeared that the hearts of the fathers might be turned to their
children and the hearts of the children to their fathers—
. . . that there may be, as the Prophet Joseph has said, a welding
link that will cement and bind other peoples with us and we with
them, and that there may be a bond of union, also, between the people
on earth and those in heaven, that we may operate together, they
in the heavens and we on the earth, for the accomplishment of the
purposes of God pertaining to the peoples that have lived, that
now live and that will live.
|
Journal of Discourses
23:323-326 |
Orson F. Whitney: The
Prophet Joseph Smith declared—and he never taught a more comforting
doctrine—that the eternal sealings of faithful parents and the
divine promises made to them for valiant service in the Cause of Truth,
would save not only themselves, but likewise their posterity. Though
some of the sheep may wander, the eye of the Shepherd is upon them,
and sooner or later they will feel the tentacles of Divine Providence
reaching out after them and drawing them back to the fold. Either
in this life or the life to come, they will return. |
Conference Report,
April 1929, 110 |
John A. Widtsoe: If I
read this revelation correctly [D&C 2], it points out that humanity
will win no peace, nor harmony, nor salvation, as we use the word,
unless we learn to love one another. . . . [I]n the spirit of brotherhood
alone lies the safe future of humankind. . . . The brotherhood of
this revelation is more than the brotherhood existing between living
people. . . . We must establish a spirit of brotherhood among us and
those who have gone before, most of whom we know only as names. The
human race is one great family—all children of God. |
Conference Report,
April 1950, 128-129 |
|
|
|