|
|
|
We leven in een heelal dat door wetten wordt bestuurd (LV
88:36-38, 42-45). Deze wetenschap verzekert ons dat Gods werk zowel
rationeel als rechtvaardig is. Het betekent echter ook dat we onderworpen
zijn aan bepaalde machten die in de kosmos aan het werk zijn, en die zich
niet om onze individuele zorgen of tegenslag bekommeren. Ondanks ons geloof
in Gods genade en leiding, is veel van wat ons overkomt een toevallig
gevolg van een combinatie van wetmatigheden en andere natuurwetten waardoor
de kosmos wordt bestuurd.
Volgens onze geloofstraditie is zelfs God aan bepaalde wetmatigheden
gebonden, wetten die eenvoudigweg deel uitmaken van de ongeschapen werkelijkheid
waarin alle intelligentie altijd heeft bestaan (LV
93:29; Abraham 3:18). Het heelal is er een waarin God wellicht
hulpeloos moet toezien en weent over ons lijden (Mozes
7:28). Hoe vreselijk die gedachte ook moge zijn, er is ook een
hoopvol visioen aan verbonden: een uitgebreid netwerk van Goden, engelen,
en andere dienaren des lichts die op ontelbare werelden werkzaam zijn
in het weerstaan van het kwaad en het brengen van geluk aan hun medeschepselen.
Filosofen en theologen hebben zich door alle eeuwen heen met de vraag
beziggehouden hoe een liefdevolle, almachtige God, kwaad en lijden kan
toestaan. HLD leringen aangaande eeuwige wetmatigheden gaan die vraag
niet uit de weg. Kwaad en lijden, net als de werkelijkheid zelf, zijn
er nu eenmaal. Speculeren over hun kosmische oorsprong is nutteloos. Het
is meer onze opdracht om samen met God lijden zoveel mogelijk te verzachten,
te treuren met degenen wiens lijden we niet bij machte zijn te voorkomen
(Mosiah 18:8-9; Mozes 7:41).
B. H. Roberts: Good
and evil then, in Latter-day Saint philosophy, are not created things.
Both are eternal, just as duration is, and space. They are as old
as law—old as truth, old as this eternal universe. Intelligences
must adjust themselves to these eternal existences; this, the measure
of their duty.
|
A Comprehensive History
of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints
(Salt Lake City: Deseret News Press, 1930), 2:404 |
John A. Widtsoe: It
must be admitted at once that the mind of man can know God only
in part. One thing seems clear, however, that the Lord who is a
part of the universe, in common with all other parts of the universe
is subject to eternal universal laws.
|
A Rational Theology
(Salt Lake City: Deseret Book, 1937), 24-25 |
Lowell L. Bennion:
God did not create man in a complete and ultimate sense of the word.
God "found" intelligence and the elements already in existence.
He took what he had, what was available, and proceeded from that
point to create or organize man and, out of his great love and wisdom,
to do everything possible for him. God is, therefore, not completely
responsible for man and the universe in which man lives. Man, too,
is responsible because of his eternal and free nature.
|
An Introduction to the
Gospel (Salt Lake City: Deseret Sunday School Union Board, 1955),
49 |
Eugene England: God allows evil because there is much of it he can't prevent or
do away with. Therefore, like a human, he weeps. . . . My belief
in a weeping God who can't solve our pain and problems or promise
to make everything all right in the end, who calls us to live with
him in a tragic universe, makes life at times very difficult. .
. . [On] the innumerable occasions when my weeping God does not
intervene, . . . at such times God seems too limited, too finite,
too powerless in his weeping. It is a tragedy to believe in such
a God; it would be a tragedy to lose such an understanding of him.
|
"The Weeping God of
Mormonism," Dialogue 35, no. 1 (Spring 2002), 64, 80 |
|
|
|